Beslag vervallen. Curator met Titanic ten onder!

Voor het leggen van conservatoir beslag is toestemming nodig van de rechter. Daarbij wordt als voorwaarde gesteld dat de beslaglegger binnen 8 dagen (verlenging van de termijn is mogelijk) na het beslag een zogenaamde ‘eis in de hoofdzaak’ instelt. Doet de beslaglegger dat niet, dan vervalt het beslag. De vraag of ‘een verklaring voor recht’ gelijkgesteld kan worden met een ‘eis in de hoofdzaak’ was aan de orde in de zaak waarin de rechtbank Dordrecht op 5 september 2012 uitspraak heeft gedaan.

Titanic Scheepvaart BV is op 20 april 2010 in staat van faillissement verklaard. De curator in het faillissement was van mening dat de bestuurder van Titanic Scheepvaart BV in privé aansprakelijk was voor het faillissementstekort, omdat hij jaarrekeningen te laat bij de Kamer van Koophandel had gedeponeerd en niet had voldaan aan de boekhoudplicht. Om er zeker van te zijn dat de curator de vordering op de bestuurder in privé na toewijzing van de vordering door de rechtbank ook daadwerkelijk zou kunnen innen, heeft hij voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank conservatoir beslag gelegd, onder andere op onroerende zaken van de bestuurder.

De rechtbank was het met de curator eens dat de jaarrekening over 2006 te laat was gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Omdat de administratie onvoldoende inzicht bood in de rechten en verplichtingen van de vennootschap, was de rechtbank bovendien van oordeel dat de bestuurder niet had voldaan aan de boekhoudplicht. De rechtbank oordeelde verder dat de bestuurder facturen had vervalst en de kosten van zijn hobby (autosport) ten laste van de BV had gebracht.

Indien een bestuurder een jaarrekening te laat heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel (zie artikel 2:394BW) en/of niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht (artikel 2:10BW), heeft die bestuurder volgens de wet (artikel 2:248 lid2 BW) zijn taak onbehoorlijk vervuld. Volgens de wet geldt dan het vermoeden dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Tegen dit wettelijke vermoeden kan de bestuurder tegenbewijs leveren. Indien de bestuurder daarin niet slaagt, is de bestuurder aansprakelijk voor het faillissementstekort.

De bestuurder stelde zich op het standpunt dat het faillissement niet was veroorzaakt door het niet voldoen aan de verplichtingen om de jaarrekening te deponeren en/of het niet nakomen van de boekhoudplicht, maar door externe omstandigheden. Volgens de bestuurder was het faillissement veroorzaakt door de economische crisis, waardoor veel van zijn cliënten de rekeningen niet konden betalen en bestellingen waren geannuleerd. Ook stelde hij zich op het standpunt dat hij leningen had verstrekt die niet werden terugbetaald, dat hij had geïnvesteerd in onroerend goed waarvan de waarde sterk was gedaald en dat hij door een financier voor 1 miljoen was opgelicht. De rechtbank oordeelde echter dat de bestuurder die stellingen niet met stukken had onderbouwd en concludeerde dat het onbehoorlijk bestuur van de bestuurder een belangrijke oorzaak was van het faillissement van Titanic. De rechtbank wees dan ook de door de curator gevorderde verklaring voor recht toe, dat de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor het faillissementstekort.

Tot zover verliep de procedure goed voor de curator. Helaas voor de curator oordeelde de rechtbank echter tevens, dat het beslag dat de curator op het onroerend goed van de bestuurder had gelegd was vervallen. De curator had namelijk een verklaring voor recht gevorderd en die vordering is volgens de rechtbank Dordrecht niet gelijk te stellen met een “eis in de hoofdzaak”, zoals de wet (in artikel 700 lid 3 Rv) eist. De reden daarvoor is dat toewijzing van de gevorderde verklaring van recht niet leidt tot het verkrijgen van een executoriale titel waarmee een vordering direct geïnd kan worden. De curator had dit kunnen voorkomen door schadevergoeding ‘nader op te maken bij staat’ te vorderen of een voorschot op de schadevergoeding.

De vordering werd dus toegewezen maar het beslag was vervallen. Als het onroerend goed zich nog in het vermogen van de bestuurder bevindt, kan de curator er alsnog (nogmaals) beslag op leggen, waarmee natuurlijk wel de kans aanwezig is dat andere schuldeisers van de bestuurder inmiddels ook beslag op dat onroerend goed hebben gelegd. Zo niet, dan gaat de curator – en gaan met hem de gezamenlijke schuldeisers - tezamen met de Titanic ten onder…