De reikwijdte van het Inzagerecht in persoonsgegevens: ook van toepassing in medische gegevens?

Door het arrest van Gerechtshof Amsterdam van 13 september 2016 te bevestigen, heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 een interessant arrest gewezen. Hoewel de zaak voornamelijk over de beroepsaansprakelijkheid van een arts gaat, wordt tevens de navolgende vraag beantwoord. 

Wanneer zijn bepaalde (medische) gegevens persoonsgegevens in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (“Wbp”) en heeft de belanghebbende tevens het recht op inzage?

De feiten van de zaak en achtergrondinformatie

Eiser is door middel van een door gynaecoloog uitgevoerde keizersnede bevallen van een zoon. Na de bevalling komt vast te staan dat de zoon een hoge dwarslaesie heeft opgelopen. Eiser stelt dat de dwarslaesie het gevolg is van een bij de keizersnede gemaakte beroepsfout.

Om beroepsfout van gynaecoloog aan te kunnen nemen, dient eiser te bewijzen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het handelen van gynaecoloog en het ontstaan van hoge dwarslaesie bij de zoon. Met andere woorden, eiser dient te bewijzen dat als gynaecoloog bepaalde handelingen niet hand verricht dat dan de zoon geen dwarslaesie had gehad.

Eiser stelt dat tijdens het uitvoeren van de keizersnede gynaecoloog forceps (verlostang) heeft gebruikt en doordat de gynaecoloog de forceps heeft geroteerd en/of teveel kracht heeft gebruikt de zoon een hoge dwarslaesie heeft opgelopen.

In het kader van het voorgaande heeft de rechtbank twee deskundigen benoemd (een gynaecoloog-obstetricus en een kinderneuroloog) en de vraag gesteld in hoeverre de hoge dwarslaesie haar oorzaak vindt in het handelen van gynaecoloog. De deskundigen konden de vraag niet met honderd procent zekerheid beantwoorden. Daarop besloot de rechtbank dat het oorzakelijk verband tussen het letsel en de beroepsfout zich niet laat vaststellen. De rechtbank besloot dat gynaecoloog voor 50% aansprakelijk was.

Zowel gynaecoloog als eiser gingen in beroep. Eiser kwam ter ore dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van gynaecoloog bij een andere deskundige om opinie heeft gevraagd in de vorm van een notitie. Deze deskundige zou als zijn mening hebben gegeven dat het hier gaat om een intra-partum trauma.

Inzagerecht?

Eiser stelde dat zij een rechtmatig belang heeft om kennis te nemen van de bevindingen van de deskundige, maar dat gynaecoloog niet bereid is haar die inzage te verlenen. De plicht tot het verlenen van inzage zou volgens eiser bestaan op grond van artikel 843a Rechtsvordering (“Rv”), de zogenaamde exhibitieplicht. Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt echter dat de gedaagde geen inzage hoeft te verlenen als dat niet nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. Het voorgaande betekent dat de rechter de belangen van partijen tegen elkaar moet afwegen.

Belang van de gynaecoloog

Volgens het hof bestaat het belang van gynaecoloog uit het recht om zijn verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te breiden. Dat recht vloeit voort uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”). Het vorige artikel bepaalt namelijk dat iedereen het recht heeft op een eerlijk proces. Daartoe behoort ook het in vertrouwen raadplegen van deskundigen om de eigen procespositie te kunnen bepalen.

Belang van de eiser

Het belang van eiser bestaat volgens het hof uit het kunnen bewijzen van het oorzakelijk verband tussen het handelen van gynaecoloog en het ontstaan van de dwarslaesie bij de zoon. En om dat te kunnen bewijzen heeft eiser – volgens haar – de opinie van de deskundige nodig.

Welk belang is zwaarder?

Volgens het hof weegt het belang van gynaecoloog zwaarder dan het belang van eiser. Omdat het bewijs van het voornoemde oorzakelijk verband ook via andere wegen verkregen kan worden (bijvoorbeeld door het raadplegen van een andere deskundige), is er volgens het hof geen goede grond voor de exhibitieplicht uit artikel 843a Rv.

Wbp?

Vervolgens besluit eiser om het over een andere boeg te gooien: de Wbp. Eiser stelt dat zij op grond van artikel 35 Wbp recht heeft op inzage in de notitie van de deskundige, omdat die is aan te merken als verwerking van haar persoonsgegevens. Het hof gaat hierin niet mee en verwijst naar het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”) van 17 juli 2014 (nr. C-141/12 en nr. C-372/12). In die zaken maakt het HvJEU onderscheid door te stellen dat gegevens van de aanvrager die in een juridische analyse zijn vermeld persoonsgegevens zijn, maar dat de juridische analyse zelf als zodanig geen persoonsgegeven vormt.

Het hof paste het voorgaande toe in deze zaak en kwam tot de conclusie dat er geen sprake is van een medisch onderzoek uitgevoerd door de deskundige, maar van een medische analyse van bestaande gegevens. Net als de juridische analyse, bevat de medische analyse in deze zaak geen informatie over de belanghebbende (eiser/zoon) die door belanghebbende zelf gecontroleerd kan worden op de juistheid ervan. Alleen die (persoons)gegevens van belanghebbende die gecontroleerd kunnen worden door de belanghebbende zelf, komen in aanmerking voor bescherming onder de Wbp. Dit leidt ertoe dat aan die wet geen verplichting kan worden ontleend om het medisch advies als zodanig – waar het gynaecoloog om te doen is – te verstrekken.

Eiser ging in hoger beroep op het arrest van het hof. De Hoge Raad stelde eiser in het ongelijk en bevestigde de uitspraak van het hof.

Conclusie

Bij het uitoefenen van het inzagerecht op bepaalde gegevens dient men goed te beseffen of deze gegevens kwalificeren als persoonsgegevens in de zin van de Wbp. In het bijzonder dient men te beseffen dat de analyse van persoonsgegevens (de zogenaamde medische analyse) niet als persoonsgegevens kwalificeren zodat er geen inzagerecht bestaat. Een makkelijk ezelsbruggetje is om telkens af te vragen of de gegevens waarover men het inzagerecht wil uitoefenen, gecontroleerd kunnen worden door de belanghebbende (degenen om wiens persoonsgegevens het gaat) zelf. Met andere woorden, als de controle/aanpassing van de gegevens niet vereist zijn, dan is er geen sprake van persoonsgegevens.