Hoe neemt een statutair bestuurder ontslag?

Een bestuurder van een BV wordt benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders (art 2:242 BW).
De bestuurder dient deze benoeming te aanvaarden. De algemene vergadering van aandeelhouders is meestal ook het orgaan van de vennootschap dat de bestuurder kan ontslaan. Over ontslag van de bestuurder door de algemene vergadering van aandeelhouders valt veel te zeggen, maar ik zal mij hieronder beperken tot de situatie waarin een statutair bestuurder zelf ontslag neemt.

Een statutaire bestuurder van een besloten vennootschap (of een NV) kan eenzijdig zijn functie neerleggen (ontslag nemen). Aanvaarding van het ontslag door de algemene vergadering van aandeelhouders is geen vereiste voor de effectuering daarvan. Opzegging is dus effectief als eenzijdige rechtshandeling. Wel is vereist dat de verklaring omtrent de ontslagneming tot de vennootschap wordt gericht, terwijl die verklaring om effect te hebben de vennootschap moet hebben bereikt (Hoge Raad 8-12-1989, NJ 1990/452 en HR 15-4-2005, NJ 2005/483: Bartelink / Ciris). Hiermee krijgt het ontslag directe externe werking jegens derden en is het ontslag een feit geworden.

De verklaring heeft de vennootschap bereikt, indien deze haar heeft vernomen of onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs had kunnen vernemen. Hoewel het bestuur de vennootschap vertegenwoordigt, is het in deze situatie verstandig die verklaring ook tot de algemene vergadering van aandeelhouders te richten.

Een statutair bestuurder is diegene die door de algemene vergadering van aandeelhouders als zodanig is benoemd volgens de regels van de statuten. De bestuurder moet als zodanig bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel worden ingeschreven. Of een bestuurder al dan niet bij het Handelsregister staat ingeschreven, is echter niet van belang bij de beoordeling of iemand statutair bestuurder is. En als een statutair bestuurder ontslag heeft genomen, maar dat nog niet bij het Handelsregister is veranderd, is hij geen statutair bestuurder meer.

In de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 (RO 2010/79) liet een statutair bestuurder de vennootschap bij brief van 29 februari 2000 weten niet langer als directeur van de BV in het handelsregister van de KVK geregistreerd te willen staan. Op 11 december 2000 heeft de bestuurder zich bij het Handelsregister als bestuurder laten uitschrijven. De Belastingdienst had de bestuurder (o.g.v. art. 36 Invorderingswet) in privé aansprakelijk gesteld voor niet betaalde omzetbelasting over maart 2000 van € 261.000. De bestuurder verweerde zich met de stelling dat de omzetbelastingschuld over maart 2000 niet onder zijn bestuur was ontstaan, omdat door zijn brief van 29 februari 2000 een einde was gekomen aan zijn bestuurderschap.

Volgens de Hoge Raad kan de Belastingdienst zich in dit geval echter niet beroepen op hetgeen in het Handelsregister staat ingeschreven (de Belastingdienst behoort in deze situatie niet tot de door art. 18 van de Handelsregisterwet 1996 beschermde derden). Voor het antwoord op de vraag of iemand bestuurder is als bedoeld in art. 36 Invorderingswet is volgens de Hoge Raad niet beslissend of betrokkene in het Handelsregister staat ingeschreven als bestuurder.

De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat de bestuurder met zijn brief van 29 februari 2000 bedoeld heeft met onmiddellijke ingang — ‘per heden’ — ontslag te nemen als statutair bestuurder en dat hij daarmee per 29 februari 2000 (met onmiddellijke ingang) zijn bestuurderschap heeft opgezegd. De vordering tot betaling van de omzetbelastingschuld werd daarom afgewezen. Als de inschrijving in het Handelsregister maatgevend zou zijn geweest, zou de bestuurder tot 11 december 2000 statutair bestuurder zijn geweest en in privé aansprakelijk voor de omzetbelastingschuld over maart 2000 van € 261.000.