Aansprakelijkheid van de (buitenlandse) rechtspersoon-bestuurder (art. 2:11 BW)

Een bestuurder van een rechtspersoon (bijvoorbeeld een BV of een NV) kan om uiteenlopende redenen persoonlijk (dus: in privé) aansprakelijk zijn voor schulden van de rechtspersoon. Bij faillissement van de vennootschap kan hij bijvoorbeeld door de curator aansprakelijk worden gesteld wegens wanbeleid (art. 2:248 BW). Een bestuurder kan echter ook door de vennootschap zelf aansprakelijk worden gesteld wegens onbehoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW). Ook kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld op grond van een door hem gepleegde onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Zo’n onrechtmatige daad kan bijvoorbeeld zijn het benadelen van schuldeisers. Een bekend voorbeeld daarvan is het als bestuurder namens de vennootschap verplichtingen aangaan, terwijl je weet/moet weten dat de vennootschap daaraan niet zal kunnen voldoen en geen verhaal biedt voor de als gevolg van de wanprestatie te lijden schade (de zgn. Beklamel-norm). Andere voorbeelden zijn selectief (wan)betalen van schuldeisers en frustratie van verhaalsmogelijkheden.

Maar hoe zit het nu, als de bestuurder van de vennootschap geen natuurlijk persoon is, maar eveneens een vennootschap? Als voorbeeld kunt u denken aan een werkmaatschappij (“Werkmaatschappij BV”) die een holding (“Holding BV”) als bestuurder heeft en waarbij een natuurlijk persoon (“N”) bestuurder is van Holding BV.

Voor deze situatie geeft de wet een regel in art. 2:11 BW. Daar is bepaald dat wanneer een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon aansprakelijk is, ook de bestuurder van de eerstgenoemde rechtspersoon aansprakelijk is. De gedachte achter deze regel is, dat voorkomen moet worden dat een bestuurder zich ten koste van schuldeisers kan verschuilen achter de rechtspersoon.

Een benadeelde partij heeft als gevolg van deze regeling (art. 2:11 BW) dus de mogelijkheid om tenminste twee partijen aan te spreken: de rechtspersoon-bestuurder én de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon-bestuurder. In ons voorbeeld: Holding BV en N.

In een geschil waarin de Hoge Raad op 18 maart 2011 uitspraak heeft gedaan (LJN BP1408), was er nog een tweede rechtspersoon bestuurder. Werkmaatschappij BV had Holding BV als bestuurder en daarvan was Groep NV bestuurder (en Groep NV had een natuurlijk persoon N als bestuurder). Groep NV was echter geen Nederlandse vennootschap, maar een vennootschap naar Belgisch recht.

                 N (Bel)
                    ↓
          Groep NV (Bel)
                    ↓
          Holding BV (NL)
                    ↓
Werkmaatschappij BV (NL)

Werkmaatschappij BV en Holding BV waren failliet verklaard en de curator stelde wegens onbehoorlijk bestuur Group NV aansprakelijk op grond van art. 2:11 BW. Door de advocaten van Holding NV werd als verweer gevoerd dat art. 2:11 BW niet van toepassing is, omdat Group NV een buitenlandse rechtspersoon is.

De Hoge Raad was het niet eens met dit verweer en bepaalde dat de aansprakelijkheid van Groep NV beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht en dat art. 2:11 BW in deze situatie van toepassing is. De curator kon de Belgische rechtspersoon Groep NV dus aansprakelijk stellen.

De Hoge Raad oordeelde echter tevens, dat de op de vennootschapsrechtelijke verhouding tussen Groep NV en haar bestuurder N (de natuurlijke persoon) Belgisch recht van toepassing is. De curator kon daardoor de natuurlijke persoon (N) die bestuurder was van Groep NV niet aansprakelijk stellen op grond van art. 2:11 BW!

De bedoeling achter art. 2:11 BW (natuurlijk persoon moet zich als bestuurder niet achter rechtspersoon kunnen verschuilen) kan dus op eenvoudige wijze omzeild worden door een buitenlandse rechtspersoon als bestuurder van de Nederlandse rechtspersoon te laten fungeren. Op dit arrest van de Hoge Raad is in de juridische literatuur de nodige kritiek geuit, omdat de uitkomst in strijd is met de bedoeling van art. 2:11 BW. Voorlopig is dit echter geldend recht.

Lees het arrest van de Hoge Raad hier.