De gevolgen van een collectieve stuiting van de verjaring

In de bekende Dexia-affaire over de effectenlease heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de gevolgen van een collectieve stuiting van de verjaring.

In die affaire zijn de stichting Eegalease en de Consumentenbond namens de gedupeerden een collectieve procedure begonnen tegen Dexia. Nadat de rechtbank te Amsterdam in 2004 een groot deel van hun vorderingen had toegewezen, is er vervolgens op 23 juni 2005 een schikking tot stand gekomen tussen deze twee partijen en Dexia (de Duisenberg-regeling). Deze schikking is begin 2007 door het Hof te Amsterdam algemeen verbindend verklaard. Er zijn diverse gedupeerden die gebruik hebben gemaakt van de zogenoemde opt-outregeling, omdat zij het resultaat van de schikking onvoldoende vonden. Zo ook de gedupeerde in deze zaak. Die liet Dexia weten niet gebonden te zijn aan de Duisenberg-regeling gebonden te achten. Zijn echtgenote riep op 2 februari 2005 de vernietiging in van de effectenleaseovereenkomst, omdat zij daarvoor geen toestemming had gegeven op de voet van art. 1:88 Burgerlijk Wetboek.

Aan de Hoge Raad werden door het Hof Amsterdam twee prejudiciële vragen voorgelegd. Ten eerste wilde het Hof weten of een collectieve vordering zoals die van de stichting Eegalease en de Consumentenbond ook kan betekenen dat collectief de verjaringstermijn (van drie jaar) van een beroep op de vernietiging - door de echtgenote - wegens het ontbreken van toestemming kan worden gestuit. Ten tweede wilde het Hof weten of het voldoende is als de echtgenote het beroep op vernietiging in dit geval via een brief heeft gedaan en niet (zoals de wet wel aangeeft) door daarover een procedure te beginnen.

De Hoge Raad komt deze gedupeerden in verregaande mate tegemoet. De stichting Eegalease en de Consumentenbond konden inderdaad ook de verjaring van het beroep op vernietiging stuiten ten behoeve van de echtgenotes van de gedupeerden. Het feit dat deze gedupeerde in het vervolgtraject niet heeft deelgenomen aan de collectieve (Duisenberg)- regeling die door deze twee belangenorganisaties tot stand is gebracht, maakt niet dat zijn echtgenote geen beroep zou kunnen doen op deze stuiting. Verder vindt de Hoge Raad dat niet van de echtgenote kan worden verlangd dat zij het beroep op vernietiging in dit geval, binnen de wettelijke termijn van zes maanden, aan de rechter voorlegt; een buitengerechtelijke vernietiging door middel van een brief is voldoende. Met deze uitspraak haakt de Hoge Raad duidelijk aan bij de bedoeling van de collectieve actiebevoegdheid bij massaclaims zoals die tegen Dexia, inhoudende dat aan de gedupeerden een effectieve en efficiënte rechtsbescherming moet toekomen (zonder allemaal juridische valkuilen).